De tijd organiseren en visualiseren

Waarom?

Mensen hebben een tijdskader nodig. We gebruiken agenda's, post-its en kalenders om ons tijdsgebruik te organiseren.
Voor mensen met autisme is tijd een abstract, zeer complex begrip. Hoe moet je je het chronologisch verloop van de dingen voorstellen, hoe krijg je een globaal overzicht van je dag (weten wanneer je eet, wanneer je gaat fietsen, enz.), hoe kan je voorzien wat er gaat gebeuren?
Daar komt nog bij dat het ontbreken van oriëntatiepunten in de tijd ook angst kan veroorzaken. Wat is het verschil tussen 10 seconden en 1 minuut? Wanneer zal ik eten? Wanneer ga ik terug naar huis? Zal ik wel terug naar huis gaan? Ik moet de tv uitzetten, maar wanneer zal ik weer mogen kijken?

Voorbeelden

  • De paasvakantie is goed verlopen voor Antoine. Maar sinds hij opnieuw naar school gaat, slaapt hij niet meer goed.
  • Alain wil elke dag de foto van het zwembad aan zijn papa geven wanneer die thuiskomt van zijn werk. Hij snapt niet dat hij enkel op woensdagnamiddag gaat zwemmen.

Om mensen met autisme houvast te geven voor wat hun tijdsgebruik betreft, wordt de opeenvolging van activiteiten tijdens de dag visueel voorgesteld in een dagschema. Dat is geen eenvoudig bordje waarop het programma staat vermeld, maar een echt werkinstrument dat mensen met autisme actief gebruiken zoals wij onze agenda's gebruiken.

Aan de hand van een dagschema kan je kind :

  • begrijpen wat hij tijdens de dag allemaal zal doen
  • weten wat er zal gebeuren, tijdig op de hoogte zijn van een verandering en zich daaraan aanpassen
  • het chronologisch verloop en de afwikkeling van zijn of haar programma overzien
  • het begrip tijd concreter aanvoelen
  • leren wachten en begrijpen dat de geliefde activiteiten niet onmiddellijk plaatsvinden
  • gemakkelijker meewerken
  • zelfstandiger worden.

Op welke manier?

Kijk eerst na welk soort visuele aanwijzingen je kind begrijpt: voorwerpen, foto's, pictogrammen, geschreven woorden? Indien je kind geen afbeeldingen of foto's begrijpt, kan je concretere aanwijzingen zoals voorwerpen gebruiken.

Meer lezen: De gradaties in visuele ondersteuning

Wanneer je kind geen tekeningen of foto’s begrijpt, dan kan je meer concrete middelen gebruiken zoals voorwerpen.

SUPERTIP!

 

In het document Visualiseren: hulpmiddelen vind je links naar websites met gratis pictogrammen en handige tools om zelf aan de slag te gaan met visualisaties.

Kies hoe je de gebeurtenissen of activiteiten van de dag zal voorstellen: een bord voor het eten, een rol wc-papier om naar het toilet te gaan, een foto van de gedekte tafel, een foto van de wc, een bordje met het woord 'eten' of 'toilet', enz. Afhankelijk van de mogelijkheden van je kind, gebruik je meer of minder visuele aanwijzingen. Bijvoorbeeld, voor een heel jong kind of een kind met een zwak begripsvermogen gebruik je uitsluitend het object dat verwijst naar de activiteit dat onmiddellijk uitgevoerd moet worden. Voor kinderen met een goed begripsvermogen kan je 3 of meer opeenvolgende activiteiten visualiseren.

Plaats de visuele aanwijzingen op een drager in de volgorde waarin de activiteiten zullen plaatshebben, van rechts naar links of van boven naar beneden.

Plaats een dubbel van elke aanwijzing op het dagschema op de plek waar de activiteit zal plaatshebben. Op die manier zal je kind makkelijker de weg vinden naar de verschillende plaatsen die voorzien zijn op zijn dagschema. Hij moet de aanwijzing van zijn dagschema nemen en dat naast het dubbel hangen of plaatsen. Zo weet hij precies waar hij moet zijn en kan hij zich dus veel autonomer bewegen.

Bepaal waar het dagschema moet komen. Het best kies je een plek waar je regelmatig langskomt en die dus centraal ligt ten opzichte van de andere kamers van het huis. Dit is belangrijk omdat het dagschema het begin- en eindpunt is van alle activiteiten.

Plaats onder of naast het dagschema een bak, een mand, een envelop of iets dergelijks om de afgewerkte activiteiten in op te bergen. Dat is de 'klaar' bak.

Je kan het dagschema horizontaal of verticaal plaatsen. Ga na wat voor je kind het meest geschikt is.

Indien nodig kan je een zgn. overdrachtsobject gebruiken: je toont maar één voorwerp of één foto tegelijk, juist vóór de activiteit plaatsheeft.

Voorbeeld

 

Wanneer ze bij Samantha thuis naar het bos gaan, toont haar mama haar een klein huisje dat ze mee mag nemen op de wandeling. Op die manier is Samantha gerustgesteld omdat ze weet dat ze nadien terug naar huis gaat.

Een dagschema gebruiken

Dit zijn de verschillende stappen die je samen met je kind doorloopt:

  • de eerste aanwijzing op het dagschema bekijken
  • de aanwijzing nemen
  • naar de plek gaan waar het dubbel van de aanwijzing zich bevindt
  • de aanwijzing naast het dubbel plaatsen
  • de activiteit uitvoeren
  • teruggaan naar het dagschema.

je herbegint nu van voren af aan:

  • de volgende activiteit bekijken
  • de aanwijzing nemen
  • naar de plek gaan waar het dubbel van de aanwijzing zich bevindt
  • ...

Een dagschema leren gebruiken is een training op zich. Plaats het dagschema binnen het bereik en het gezichtsveld van je kind. Zorg ervoor dat het makkelijk hanteerbaar is. Heeft je kind bijvoorbeeld motorische problemen, pas het dagschema dan aan zodat hij het zonder moeite kan gebruiken.

Voorbeelden

  • Kleef afbeeldingen op een dikke ondergrond, zoals bijvoorbeeld een stuk hout of een stuk plastiek, het deksel van een pot, enz., zodat je kind ze makkelijk kan grijpen.
  • Indien je kind moeite heeft om velcroband los te trekken, gebruik dan liever magneetjes.