Recente bevindingen en misvattingen over oorzaken van ASS

Er zijn heel wat misvattingen over de oorzaken van autisme. De meest hardnekkige is het verband met het mazelenvaccin. Wetenschappers zoeken nog steeds naar mogelijke niet-genetische oorzaken. Zo werd er vrij recent onderzocht of darmbacteriën een rol spelen in de ontwikkeling van autisme of bepaalde gedragskenmerken die er vaak bij voorkomen.

Er is geen verband tussen het mazelenvaccin en autisme. Van waar komt dan het hardnekkig gerucht dat het BFM- vaccin autisme veroorzaakt? 

Britse onderzoekers stelden vast dat een twaalftal peuters autisme ontwikkelden kort nadat ze het gecombineerd vaccin mazelen-bof-rubella hadden gekregen. Onmiddellijk werd naar een mogelijke verklaring voor dit verband gezocht. De hypothese werd naar voor geschoven dat het te maken had met het mazelenvirus uit het vaccin dat zich in de darm van de kinderen zou vermenigvuldigen. De ontsteking die daarvan het gevolg was, zou bepaalde stoffen uit de darm in het bloed laten sijpelen die schadelijk waren voor de ontwikkeling en werking van de hersenen.

Deze theorie werd - misschien niet toevallig - geformuleerd door een darmspecialist. Het verband leek duidelijk. Duizenden ongeruste ouders weigerden hun peuters nog te laten vaccineren. Wat de kinderartsen dan weer verontrustte omdat mazelen bij een klein aantal kinderen een erg gevaarlijke ziekte is.

Tienduizenden kinderen met en zonder vaccin werden over een periode van enkele jaren onderzocht. Men ging na of autisme vaker voorkwam bij kinderen die het vaccin kregen. En er werd geen verschil gevonden, behalve in één onderzoek dat vaker autisme vaststelde bij de kinderen die niet gevaccineerd waren!

Wat was het probleem dan met het onderzoek van de darmspecialist? 

Ten eerste zag hij een groep kinderen die al autisme hadden en allemaal gevaccineerd waren. Nu wordt het mazelen-bof-rubella vaccin in Groot-Brittannië aan de meeste kinderen op peuterleeftijd gegeven. En wanneer de diagnose wordt gesteld, herinneren ouders zich - terecht - dat de eerste tekens van autisme ongeveer op die leeftijd aan het licht kwamen. Dr. Wakefield controleerde niet hoe het zat met symptomen van autisme bij de duizenden kinderen die het vaccin kregen en niet bij hem kwamen wegens darmklachten. Ten tweede zag de onderzoeker allemaal kinderen met darmklachten, aangezien hij darmspecialist was. Sommige van die kinderen hadden autisme. Nu komen darmklachten wel wat vaker voor bij kinderen met autisme, en dat de kinderen die bij de specialist kwamen allemaal darmklachten hadden, lijkt nogal vanzelfsprekend. En het is ook niet zo merkwaardig dat deze darmspecialist ook afwijkingen aan hun darmen vond. Of darmklachten ook voorkomen bij kinderen met autisme die niet bij een darmspecialist langsgaan, werd echter niet onderzocht. Je mag uit deze studie dus niet afleiden dat alle kinderen met autisme darmproblemen hebben of dat darmontsteking een belangrijke rol speelt in het ontstaan van autisme.

De zaak heeft veel ongerustheid doen ontstaan en er werd heel wat tijd en energie geïnvesteerd om een eventueel verband tussen het mazelen-bof-rubella vaccin en autisme te onderzoeken. Tenslotte trokken een aantal medewerkers van de specialist het tijdschrift waarin de publicatie was verschenen de theorie officieel terug.

Hoewel de darmspecialist wellicht een prima onderzoeker is binnen zijn gebied, is het een jammerlijk voorval. Maar het leerde ons wel dat een theorie over het ontstaan van een complexe aandoening zoals autisme zeer zorgvuldig moet worden getoetst. En dat het controleren op voldoende aantallen niet-geselecteerde patiënten hiervoor een goede methode is

Er zijn vermoedens dat sommige virussen waarvan men weet dat ze schadelijk kunnen zijn voor de babyhersenen bij een klein aantal kinderen een rol spelen in het ontstaan van autisme. Er wordt onder meer gedacht aan het CMV of cytomegalovirus, herpesvirussen, het rubellavirus en misschien zelfs het griepvirus. Zeker voor het eerste virus zijn er kinderen bij wie een herseninfectie het ontstaan van autisme voorafging.

Maar ook hierbij zijn er kanttekeningen. Het virus is vooral schadelijk voor zuigelingen, dus kort vóór de leeftijd waarop een kind autisme ontwikkelt. Voor rubellavirus (rode hond) was het verband tussen de infectie prenataal doormaken en het later krijgen van ontwikkelingsstoornissen duidelijk. Nagenoeg alle jonge vrouwen zijn tegenwoordig echter gevaccineerd tegen rubella, waardoor dit probleem zich niet meer voordoet. Voor andere virussen is het verband minder grondig aangetoond, maar er is vrij goede consensus onder wetenschappers dat zowel infecties tijdens de zwangerschap als heel kort na de geboorte schadelijk kunnen zijn. Sommige virussen gaan eerder de hersenen van het ongeboren of pasgeboren kind aantasten: bijvoorbeeld het CMV-virus. Andere virussen veroorzaken een hevige immuunreactie bij de zwangere moeder, bijvoorbeeld griep, en deze immuunreactie zou dan schadelijk zijn voor de hersenen van het kind in de baarmoeder.

Of het COVID-19-vaccin bij de zwangere mama schadelijk is voor het ongeboren kind weten we nog niet: het vaccin is gewoon nog te recent om iets te bestuderen dat pas ontstaat over het verloop van 3 jaar. Er zijn vandaag (2022) echter geen redenen om aan te nemen dat het vaccin schadelijker zou zijn dan andere vaccins die een vrouw kan krijgen tijdens de zwangerschap. 

Het is ook te vroeg om te weten wat de gevolgen voor het ongeboren kind zijn van het doormaken van COVID-19-infectie tijdens de zwangerschap. De soms hevige immuunreacties (koorts, vermoeidheid, …) die een zwangere vrouw doormaakt bij een COVID-19-infectie, kunnen de hersenen van het ongeboren kind wellicht even hard raken als de immuunreacties van mama bij andere zware infecties tijdens de zwangerschap. En bij COVID-19, net als bij griep, blijkt de immuunreactie bij niet-gevaccineerde gemiddeld heviger dan bij wel-gevaccineerden.

Voorlopige conclusie, tot we meer weten: het is best geen COVID-19 te krijgen tijdens de zwangerschap, maar je voor de zwangerschap wel te laten vaccineren. Net als bij griep.

Zware metalen (kwik, lood, cadmium) zijn schadelijk voor de hersenen, zeker tijdens hun ontwikkeling. In sommige oudere vaccins zit een kwikverbinding als bewaarmiddel (thimerosal). Dit is niet het geval voor de courante vaccins die in België worden toegediend.. Het lichaam kan zich immers moeilijk van kwik ontdoen. Theoretisch is er dus wel iets voor te zeggen, maar Belgische kinderen lopen dit risico niet.

Er zijn kinderen die problemen hebben met het verteren van koemelk of van gluten, een natuurlijk bestanddeel in meelproducten zoals onder meer brood en pasta. Deze kinderen hebben darmklachten. Een opvallend aantal peuters en kleuters met autisme heeft darmklachten.Gluten-enteropathie is de aandoening bij kinderen die geen gluten kunnen verteren. Het komt wereldwijd voor bij zo’n 0.7-1.4% van de kinderen. Zij krijgen chronische diarree, hun ontwikkeling valt stil op peuterleeftijd, ze voelen zich ellendig en hun contact kan vreemd worden. Ook hier werd snel een link gelegd met autisme, al werd niet aangetoond dat gluten-enteropathie vaker voorkomt bij zuigelingen die later autisme ontwikkelen dan bij anderen.

Iets gelijkaardig kan voorkomen bij zuigelingen met een koemelkallergie, of met intolerantie voor lactose in koemelk en moedermelk. Zij hebben darmklachten, zijn ellendig, enzoverder. Of koemelkallergie of lactose-intolerantie vaker voorkomen is echter niet aangetoond in grote groepen zuigelingen die later autisme ontwikkelden. Theorieën over gluten of koemelk als oorzaken van autisme zijn echter veelvuldig op het internet te vinden. Diëten zonder melkproducten, zonder gluten of zelfs beide, worden enthousiast aangeraden. Deze diëten zijn echter niet altijd gezond en leiden soms tot tekorten van essentiële voedingsmiddelen. Uiteraard komen koemelkallergie, lactose intolerantie of gluten-enteropathie ook bij kinderen met autisme voor. Deze aandoeningen zijn vrij gemakkelijk aan te tonen door de kinderarts. Het starten van een melk- of glutenvrij dieet zonder indicatie door een kinderarts is niet aan te raden.

Naast de onbewezen theorieën over gluten of koemelk als oorzaak van autisme, is er soms iets anders aan de hand. Een aantal zuigelingen, peuters en kleuters zijn rustiger, vrolijker, slapen beter, als men bepaalde voedingsstoffen weglaat. Zo kan het veranderen van melktype of het weglaten van moeilijk verteerbare groenten een invloed hebben op het gedrag. Vaak is echter niet duidelijk waar de onrust bij het kind vandaan komt. Het verschijnsel doet zich even goed voor bij kinderen zonder als met autisme. Voedingsbestanddelen weglaten kan een oplossing zijn, ook al is er geen duidelijke allergie of intolerantie aangetoond. Een aangepast dieet zoeken, gebeurt echter best in overleg met de (kinder-)arts of diëtist om tekorten in het voedingspatroon van het kind te vermijden.

Volgens sommige hypothesen wordt autisme veroorzaakt door een tekort aan bepaalde voedingsstoffen. Meestal gaat het om vitamines, bepaalde vetzuren (omega-3), mineralen of essentiële metalen zoals zink of magnesium. Dergelijke tekorten bestaan, ook bij westerse mensen die geen honger lijden. Een duidelijk verband tussen die voedingsstoffen als oorzaak van ontwikkelingsstoornissen is niet aangetoond. Het tekort van bepaalde voedingsstoffen kan wel leiden tot druk gedrag, aandachtsproblemen en dergelijke, die het gedrag van het kind kunnen beïnvloeden. Dit zal des te meer opvallen bij een kind waarvan de ontwikkeling al op de helling staat, zoals een kind met autisme.

Kinderen met autisme lopen gemiddeld wel een hoger risico om specifieke voedingstekorten te ontwikkelen om de eenvoudige reden dat een aantal van hen extreem eenzijdig eet. Autisme is dan niet het gevolg maar wel de oorzaak van voedingstekorten.

Zolang geen degelijk onderzoek bestaat, moeten we ons gezond verstand laten spreken. Dat zegt dat een kind dat voldoende gevarieerd eet en gezonde darmen heeft ook voldoende voedingsstoffen, vitamines en mineralen opneemt. En dat als het zeer eenzijdig eet een toevoeging van een normaal multivitaminen-mineralen supplement geen kwaad kan.

Er is een vermoeden dat bepaalde fruitpesticiden een rol kunnen spelen. In Californië vond men een groep kinderen die door een variante in een gen dit pesticide in hun lichaam moeilijker kunnen afbreken. Bij deze kinderen kwam autisme vaker voor. Hier gaat het om een gen-omgevingsinteractie, want kinderen met dezelfde genvariante hadden in gebieden waar het pesticide niet werd gebruikt niet vaker autisme dan verwacht.

In uitlaatgassen van voertuigen zit stikstofdioxide. Een kleine groep kinderen is daar heel gevoelig voor en dit verhoogt de kans op het ontwikkelen van een ontwikkelingsstoornis zoals autisme. Maar het is een genetische variant die maakt dat ze gevoelig zijn voor die specifieke milieufactor. Bovendien gaat om een gen- omgevingsinteractie: de genetische voorbeschiktheid van het kind om autisme te ontwikkelen gaat in interactie met een milieufactor.

Een geneesmiddel tegen epilepsie, valproaat, verhoogt de kans op ASS als mama het nam tijdens de zwangerschap. Het niet nemen van anti-epileptica tijdens de zwangerschap is ook niet goed en er moet dus voor de zwangerschap naar een alternatief gezocht worden.

Er is nog geen sluitend wetenschappelijk bewijs dat er een verband is tussen darmbacteriën en autisme. Er is wel lopend onderzoek om zicht te krijgen of de darmflora invloed heeft hoe ernstig autisme tot uiting komt bij het ene kind ten aanzien van een ander kind. Er zijn vermoedens dat de darmflora een rol spelen in de mate van prikkelbaarheid bij kinderen met autisme.

Bij kinderen met autisme worden regelmatig afwijkingen in het immuunsysteem gevonden. Het gaat zowel om overgevoeligheid (allergieën) als om zogenaamde auto-immuunverschijnselen, stoornissen waarbij het lichaam niet alleen tegen bacteriën en virussen antistoffen produceert, maar ook tegen eigen organen. Ook denkt men aan lichte maar chronische infecties met bepaalde virussen.

Heel snel wordt ook hier een oorzakelijk verband gelegd met autisme. Het immuunsysteem is echter bijzonder complex en ontwikkelt zich net als de hersenen op jonge leeftijd. Van de vele genen die daarbij betrokken zijn, komen een aantal ook tussen bij de ontwikkeling van de hersenen. Bovendien weten we dat de hersenen zelf een belangrijke rol spelen in het regelen van het immuunsysteem. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat je weerstand vermindert wanneer je onder chronische psychische stress leeft.

Het verband tussen immuunsysteem en hersenontwikkeling is bijzonder complex. Op dit ogenblik zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat een stoornis in het immuunsysteem van het kind zelf leidt tot een ontwikkeling richting autisme. Er zijn wel aanwijzingen dat hevige immuunreacties van de mama tijdens de zwangerschap wel een invloed hebben op de ontwikkeling van de hersenen van de foetus. Dergelijke immuunreacties treden o.m. op bij infecties bij de mama, of bij immuunstoornissen bij de mama. Bij dierproeven is het verband tussen het immuunsysteem van het moederdier, en de hersenen van de foetus wel duidelijk aangetoond.

Ondanks waarschijnlijke verbanden tussen immuunsysteem en autisme, is het zeker af te raden om “ter genezing van” autisme behandelingen te geven die het immuunsysteem onderdrukken. Dit wordt hier en daar op het internet aangeprezen, maar kan blijvende schade toebrengen aan het zich ontwikkelend immuunsysteem van de peuter of kleuter.

Stofwisselingsziekten liggen slechts zelden aan de basis van autisme. Het zijn in feite specifieke en zeldzame genetische afwijkingen die zichtbaar worden door een stoornis in de stofwisseling. Veel van deze aandoeningen zullen al op vrij jonge leeftijd tot een stoornis in de ontwikkeling leiden.

Bij stofwisselingsziekten ontwikkelt het kind zich aanvankelijk meestal normaal, terwijl er daarna een geleidelijke afbuiging van de ontwikkeling is. Dit kan leiden tot achteruitgang. Achteraf is dat vrij gemakkelijk aan te tonen, maar op het moment dat een peuter een ontwikkelingsstilstand heeft, weet je niet of dit het begin is van een verdere achteruitgang.

Stofwisselingsziekten komen zelden voor bij autisme en er is voorlopig onvoldoende reden om alle kinderen met autisme automatisch op stofwisselingsziekten te testen. Bij blijvende achteruitgang of bij achteruitgang die gepaard gaat met bepaalde lichamelijke klachten of epilepsie is een bijkomend onderzoek nodig. De indicatie hiervoor wordt gesteld door de kinderarts of kinderneuroloog.