Participate!
Menu

Uw kind observeren

Wanneer we een hobby of vrijetijdsactiviteit kiezen, doen we dat in functie van onze interesses, onze behoeften en onze vaardigheden. Dat geldt ook voor kinderen met autisme.

Door uw kind aandachtig te observeren kan u heel wat te weten komen.

De hieronder weergegeven methode wordt vaak door professionals gebruikt. Laat er u gerust door inspireren.

Evaluatiedomein Voorbeelden van vragen die u zich kan stellen
Algemeen functioneren:
betreft vaardigheden zoals autonomie, motoriek, cognitieve vaardigheden, enz.
Kan uw kind zich aan- en uitkleden, kan het trappen oplopen, fietsen, enz.?
Hoelang kan het zich concentreren?
Hoelang kan het blijven zitten?
Communicatie:
het begrips- en expressievermogen.
Hoe laat uw kind weten dat het honger heeft, dat het wil spelen en waarmee?
Begrijpt uw kind eenvoudige verbale aanwijzingen (kom hier, ga zitten, enz.)?
Reageert het wanneer u roept?
Behoeften:
wat uw kind nodig heeft.
Waaraan heeft uw kind behoefte?
  • stoom aflaten, zich fysiek uitleven;
  • leeftijdsgenoten ontmoeten;
  • nieuwe vaardigheden aanleren.
Interesses:
waar uw kind van houdt.
Wat doet uw kind thuis in zijn vrije tijd?
Waar is het graag mee bezig?
Wat zijn de gewone vrijetijdsactiviteiten in uw gezin?

Om uw kind vrijetijdsactiviteiten te helpen ontwikkelen, dient u eerst en vooral te weten wat zijn interesses zijn. Enkele tips om daar meer zicht op te krijgen.

  • Stel uw kind allerlei vrijetijdsactiviteiten voor: muziek, sport, natuur, gezelschapsspellen, enz. Reik verschillende soorten spelmateriaal aan en observeer zijn reacties:

    Wat kiest uw kind het vaakst?
    Waarvoor gebruikt hij het?
    Hoelang gebruikt hij het?

  • Observeer de manier waarop hij met de aangeboden spelletjes omgaat, dit wil zeggen het cognitief niveau van zijn spel:

    Geen spel: uw kind begint niet te spelen, zelfs indien het daartoe de kans krijgt: 'Als je Milan een autootje aanreikt, neemt hij het niet aan'.
    Niet-functioneel spel: uw kind manipuleert het speelgoed, maar begrijpt er de functie niet van: 'Milan pakt het autootje maar laat het niet rijden'.
    Functioneel spel: uw kind gebruikt het speelgoed op de manier waarvoor het bedoeld is: 'Milan laat het autootje rijden'.
    Symbolisch spel: uw kind doet alsof: 'Milan bedenkt een verhaaltje en speelt dat de auto aan een pompstation stopt om te tanken'.

  • Observeer hoe uw kind met zijn vriendjes omgaat. Zo krijgt u een idee van het socialisatieniveau van uw kind:

    Geïsoleerd: uw kind negeert de aanwezigheid van de anderen.
    Geïnteresseerd: uw kind is zich bewust van de aanwezigheid van de anderen.
    Nabij: uw kind gebruikt hetzelfde spelmateriaal en dezelfde speelruimte als zijn vriendjes maar het speelt alleen.
    Met een gezamenlijke interesse: uw kind speelt samen met anderen maar op een ongeorganiseerde manier.
    Met een gezamenlijk doel: uw kind neemt deel aan een gestructureerde activiteit, het volgt dezelfde regels en beoogt hetzelfde doel als zijn vriendjes.