Je kind observeren

Wanneer we een hobby of vrijetijdsactiviteit kiezen, doen we dat in functie van onze interesses, onze behoeften en onze vaardigheden. Dat geldt ook voor kinderen met autisme.

Door je kind aandachtig te observeren kan je heel wat te weten komen.

De hieronder weergegeven methode wordt vaak door professionals gebruikt. Laat je er gerust door inspireren.

Domein Voorbeelden van vragen
Algemeen functioneren: betreft vaardigheden zoals autonomie, motoriek, cognitieve vaardigheden, enz. Kan je kind zich aan- en uitkleden, kan het trappen oplopen, fietsen, enz.? Hoelang kan het zich concentreren? Hoelang kan het blijven zitten?
Communicatie: het begrips- en expressievermogen. Hoe laat je kind weten dat het honger heeft, dat het wil spelen en waarmee? Begrijpt je kind eenvoudige verbale aanwijzingen (kom hier, ga zitten, enz.)? Reageert het wanneer je roept?
Behoeften: wat je kind nodig heeft. Waaraan heeft je kind behoefte? Stoom aflaten, zich fysiek uitleven; leeftijdsgenoten ontmoeten; nieuwe vaardigheden aanleren.
Interesses: waar je kind van houdt. Wat doet je kind thuis in zijn vrije tijd? Waar is het graag mee bezig? Wat zijn de gewone vrijetijdsactiviteiten in je gezin?

Om je kind vrijetijdsactiviteiten te helpen ontwikkelen, dien je eerst en vooral te weten wat zijn of haar interesses zijn. Enkele tips om daar meer zicht op te krijgen.

  • Stel je kind allerlei vrijetijdsactiviteiten voor: muziek, sport, natuur, gezelschapsspellen, enz. Reik verschillende soorten spelmateriaal aan en observeer zijn reacties:
Wat kiest uw kind het vaakst?
Waarvoor gebruikt hij het?
Hoelang gebruikt hij het?

 

  • Observeer de manier waarop je kind met de aangeboden spelletjes omgaat, dit wil zeggen het cognitief niveau van zijn spel:

    Geen spel: je kind begint niet te spelen, zelfs indien het daartoe de kans krijgt: 'Als je Milan een autootje aanreikt, neemt hij het niet aan'.
    Niet-functioneel spel: je kind manipuleert het speelgoed, maar begrijpt er de functie niet van: 'Milan pakt het autootje maar laat het niet rijden'.
    Functioneel spel: je kind gebruikt het speelgoed op de manier waarvoor het bedoeld is: 'Milan laat het autootje rijden'.
    Symbolisch spel: je kind doet alsof: 'Milan bedenkt een verhaaltje en speelt dat de auto aan een pompstation stopt om te tanken'.

  • Observeer hoe je kind met zijn vriendjes omgaat. Zo krijg je een idee van het socialisatieniveau van je kind:

    Geïsoleerd: je kind negeert de aanwezigheid van de anderen.
    Geïnteresseerd: je kind is zich bewust van de aanwezigheid van de anderen.
    Nabij: je kind gebruikt hetzelfde spelmateriaal en dezelfde speelruimte als zijn vriendjes maar het speelt alleen.
    Met een gezamenlijke interesse: je kind speelt samen met anderen maar op een ongeorganiseerde manier.
    Met een gezamenlijk doel: je kind neemt deel aan een gestructureerde activiteit, het volgt dezelfde regels en beoogt hetzelfde doel als zijn vriendjes.